Interview winnares Sue Gibbs

Sue Gibbs ontving de Van Heumen Oeuvre Prijs:
“Ik ben een geboren optimist!’

Op 12 december jl. ontving Prof. Dr. Sue Gibbs de Van Heumen Oeuvre Prijs, voor haar onophoudelijke inzet voor proefdiervrij onderzoek. Gibbs is hoogleraar Huid- en Slijmvliesregeneratieve Geneeskunde en Hoofd van het Skin Lab. Ze is hoofdonderzoeker bij de afdeling Moleculaire Celbiologie & Immunologie van Amsterdam UMC en bij de afdeling Orale Celbiologie van ACTA. Gibbs is even positief als genuanceerd als het gaat om een toekomst met proefdiervrij medisch onderzoek.

U leek oprecht verbaasd toen je de winnaar bleek van de Willy van Heumen Oeuvreprijs. Dat was je ook?

“Absoluut. Een half jaar eerder had het Amsterdam Research Board van Amsterdam UMC me wel gevraagd om referenties en een cv in verband met mijn nominatie. Maar daarna hoorde ik er helemaal niets meer van. Achteraf begreep ik dat ook het Lab en de Brandwondenstichting, waarmee ik al jaren samenwerk, zich met mijn nominatie hebben bemoeid. Toen ik het congresprogramma en de keynote spreker zag, ging ik ervan uit dat hij had gewonnen. Maar toen ze het profiel van de winnaar gingen voorlezen, dacht ik: dit gaat iets te veel over mij. Ik was verrast, maar zeker ook vereerd.”

De uitreiking vond plaats op een door ZonMw en NCad georganiseerd congres getiteld ‘Idealism vs realism’. Was dat een goed gekozen plek?

“Niet alleen een goed gekozen plek, ook een goed gekozen titel. Je mag best dromen, maar je dromen moeten wel realistisch zijn. En mijn dromen hoeven niet die van een ander te zijn. Dit soort meetings zijn enorm belangrijk: waar gaat het jou om, wanneer voel je je bedreigd, wordt er naar je geluisterd? Juist als je, in een veilige omgeving, extreme standpunten bij elkaar brengt, kun je tot compromissen komen. Ik heb over de jaren heen de bereidheid enorm zien groeien om elkaars positie te begrijpen en nader tot elkaar te komen. Mensen die veel proefdieren gebruiken, voelen zich minder bedreigd. En wie absoluut geen proefdieren wil, erkent dat het niet realistisch is om ze van de ene op de andere dag te schrappen.”

Op het congres kwam ter sprake dat vooraanstaande tijdschriften nogal eens proefdieronderzoek eisen in de bewijsvoering.
“Dat komt helaas bij tijdschriften als Nature en Science inderdaad nog veel voor. Er hoeft maar een van de reviewers van je artikel helemaal in dierproeven te zitten en die zal een proefdiermodel eisen voor je bewijs. Ik weet dat ook onlangs in Nederland bij een heel groot fonds een project op dezelfde grond is afgewezen. We hebben op het ‘Congress on Alternatives and Animal Use in the Life Sciences’ in Canada vorig jaar afspraken gemaakt om dit nader aan te pakken. Er moet een gezaghebbende instelling komen die een document opstelt over het waar mogelijk verminderen van dierproeven, zo gauw een geldig alternatief voorhanden is. Dat document kun je dan als officiële verklaring bij je projectaanvraag voegen.”

Nog zo’n argument: zonder gebruik van proefdieren zou je als wetenschapper werkeloos worden.

“Ik ben het bewijs van het tegendeel! Ik heb mijn leven lang nooit een levend wezen gebruikt in onderzoek of onderwijs. Ik heb het nooit gewild en heb nooit gedacht dat het onmisbaar zou zijn in mijn wetenschappelijke carrière. En laat dit duidelijk zijn: niemand kan ooit voorschrijven welke onderzoekslijn je móét volgen. Dat is de basis van onze academische vrijheid.”

Je bent gespecialiseerd in huid- en slijmvliesonderzoek. Leent dat vakgebied zich meer voor proefdiervrij onderzoek dan andere?

“Dat zou je kunnen zeggen. Maar het begint natuurlijk met een attitude. Ik was altijd nieuwsgierig naar alternatieve onderzoeksmethodes, ik was heel vroeg met de ontwikkeling van organoids. In mijn samenwerking met farmaceutische en cosmetische bedrijven heb ik gemerkt dat het bij hen niet om ethiek draait. Het gaat hen om relevante menselijke modellen. Dat is omdat veel medicijnen uiteindelijk na jaren ontwikkeling toch niet op de markt komen, omdat de proefdiermodellen niet goed genoeg bleken. Daarnaast worden tegenwoordig veel meer vragen gesteld over de toepasbaarheid van medicijnen: waarom werkt het op de ene persoon wel en op de andere niet, op baby’s wel maar op ouderen niet en andersom, op mannen wel maar op vrouwen niet, op de ene etnische groep wel maar op de andere niet? Daar komt nog bij dat je menselijke cellbased immuuntherapie niet kunt testen op een muis: die moet je immuundeficiënt maken, maar dan reageert ‘ie nergens meer op. De geneeskunde van de next generation heeft menselijk relevante modellen nodig, dat is de echte driving force vanuit de farmaceutische industrie.”

Wordt in dat soort onderzoek veel geld gestoken?
“We noemen dat ‘slow money’: meerjarige investeringen in grote projecten, waarin goede modellen, big data, organoids en AI gecombineerd worden. Nederland subsidieert daar fors aan mee, want wil leidend in de wereld zijn op dit gebied.”

Waarop spitst je eigen onderzoek zich toe?
“In onze onderzoeksvragen combineren we al heel lang kennis van de huid en van het mondslijmvlies. Waarom krijgen we verschrikkelijke littekens van brandwonden of slecht verlopen chirurgische ingrepen, terwijl onze mondholte veel beter herstelt? Aanvankelijk werkten we vanuit de afdeling Dermatologie, waarop ik in het LUMC in Leiden als post-doc al werkzaam was geweest. Vijf jaar later werd ik hoofd van het Skin Lab Dermatologie op VUmc; daarna ging ons onderzoek over naar de afdeling Moleculaire Celbiologie en Immunologie Amsterdam UMC en Orale Celbiologie in het academic center for dentistry. Inmiddels kunnen we steeds gecompliceerder onderzoeksvragen aan: naar systemische toxiciteit bijvoorbeeld, dus de invloed die organen op elkaar hebben. We kunnen multi-organs-on-a-chip maken, die we verbinden via een vasculair netwerk dat vergelijkbaar is met onze bloedvaten. Zo hebben we inmiddels een proof of concept gepubliceerd over een stofje op de orale mucosa dat een immuunrespons, namelijk uitslag, op het huidmodel liet zien. Dit werd weerspiegeld in een klinische studie. In een actuele onderzoekslijn linken we een huidmodel aan lymfeknopen: essentieel voor inzicht in de ontwikkeling van melanomen en het ontstaan van uitzaaiingen.”

Even terug in de tijd: waar komt je drive vandaan om in je onderzoeksmethodiek altijd de inzet van dieren vermeden te hebben?

“Toen ik vijf was, wilde ik dierenarts worden. Op mijn veertiende regelde mijn vader dat ik twee weken mocht meekijken op een intensieve varkenshouderij. Toen ik zag hoe al die kleine varkentjes daar ter wereld kwamen, besloot ik om geen dierenarts maar vegetariër te worden.
Later ging ik in Engeland de bachelor Fysiologie en Biochemie volgen. Ik wist niet dat ik in het derde jaar van Fysiologie een vivisectielicentie moest halen: ervaring opdoen in levende dieren tot en met hond en schaap. Dat heb ik geweigerd, omdat ik wist dat ik nooit van mijn leven een proef met een levend dier zou gaan bedenken. Met als gevolg dat ik met Fysiologie moest stoppen en ben afgestudeerd in Biochemie. Maar ik heb wel iets bereikt: een jaar later werd die licentie een facultatieve optie in het studieprogramma. Ik was een goede student, ze vonden het toch jammer dat ze me waren kwijtgeraakt.”

 

Je begeleidt veel promovendi en geeft ook colleges in het bachelorprogramma. Zie je onder al die studenten veel geestverwanten in de transitie naar proefdiervrij onderzoek?
“Ik verzorg voor bachelors inderdaad de minor Innovatieve Celbiologie en Immunologie. Ze komen daarop af via de schriftelijke cursus die is gebaseerd op organoids en een cell based benadering. Toch krijgen ze ook colleges mét proefdiermodellen: we houden het wel realistisch. En we voeren volop interessante discussies. Ook in andere programma’s geef ik regelmatig TPI-colleges en ook een collega van mij geeft een prachtige masters TPI-cursus. Ik zie in mijn omgeving veel zeer gemotiveerde studenten waar het om alternatieve onderzoeksmethoden gaat. Dat is mooi. Ik ben nu zestig en ook in dat opzicht moet er transitie zijn en wil ik ruimte maken. Zowel op ACTA als VUMC staan collega’s klaar die zowel technologisch als methodologisch onze onderzoekslijnen uitstekend kunnen voortzetten. Ik treed op als een soort mentor en help ze bijvoorbeeld ook bij het schrijven van projecten. Ik heb altijd goed begrepen hoe je geld voor onderzoek los moet krijgen – ook dat kan ik ze meegeven.”

 

Tot slot: gaat de volgende generatie geheel proefdiervrij onderzoek meemaken?
“Laten we eens terugkijken naar dertig jaar geleden. Er was geen computer, geen mobiele telefoon, ik tikte mijn proefschrift op een typemachine. Hoe ongelofelijk veel is er gebeurd op technologisch gebied! En hoe zeer heeft ook de medische wetenschap daarvan geprofiteerd. Met digitale camera’s en uiterst precieze microscopen waarmee we bijvoorbeeld veertig targets binnen één cel onder de loep kunnen nemen, en die verbonden zijn aan computersoftware die alles voor ons uitrekent. Tel daar de beschikbaarheid van big data en de beloftes van AI bij op. Ik ben absoluut optimistisch. Maar laten we vooral ook realistisch blijven. In het onderzoek naar huidirritaties werd de inzet van proefdieren in 2009 verboden, in 2013 volgde het verbod bij allergieonderzoek. Maar op vakgebieden als de immunologie, de virologie en het cardiovasculair onderzoek zijn de uitdagingen veel groter, mede omdat zij onderzoek doen op levensbedreigende terreinen. Elk vakgebied heeft zijn eigen grafiek met de uitfasering van proefdieren en de infasering van human alternative modellen. Maar ik ben ervan overtuigd dat we aan het begin staan van een heel spannend en interessant tijdperk waar in de toekomst geen proefdieren nodig zijn en wij de next generation geneesmiddelen kunnen ontwikkelen die zo hard nodig zijn.”